SAMEN de zeven Noachidische geboden

uitleg-schilderij-grote-zaal

Het verschil tussen de Joden en de overige volken bestaat volgens de orthodoxe visie louter en alleen uit de wijze “waarop een ieder van hen het geloofsleven reguleert”.

De Joden doen dat door zich te houden aan de 613 ge- en verboden die men aantreft in de Tora, de vijf boeken van Mozes. De Tora regelt ieder aspect van het menselijk bestaan, het is een manier van leven.

De niet-Joden hoeven zich niet te houden aan het geheel van Joodse wetten en leringen, maar zij worden geacht de zeven noachidische wetten na te leven.

Zeven is in het jodendom het getal van de volheid. De zeven noachidische leefregels, wetten zijn bedoeld als een morele code voor alle volken op aarde. Deze universele geboden zijn te vinden in de Babylonische Talmoed en bevatten een minimum aan eerbied voor het leven, met als doel de wereld leefbaar te houden.

Het verhaal over de zondvloed gaat over een zondeval op wereldwijde schaal. Het is een verhaal over een samenleving die als gevolg van haar eigen fouten de ondergang tegemoet gaat. Door de koppeling van de universele geboden aan het verhaal van Noach wordt gezegd: dit zijn de geboden die ervoor zorgen dat het wereldwijde samenleven niet ten gronde gaat. Niet iedereen hoeft Jood te zijn en niet iedereen hoeft alle geboden van Mozes te houden, maar om ervoor te zorgen dat een samenleving in stand blijft zijn er zeven geboden die iedereen moet houden:

  • Gebod om rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen en in stand te houden (om de volgende verboden te kunnen handhaven)
  • Verbod op afgoderij
  • Verbod op ontucht
  • Verbod om te doden
  • Verbod op godslastering
  • Verbod om te stelen
  • Verbod op het eten van het vlees van een levend dier

Het Jodendom zegt dat het dienen van God het belangrijkste is. Dit is mogelijk doordat God zich door zijn wetten geopenbaard heeft. Hiermee weten we dus dat God bestaat ondanks dat het onmogelijk blijft om Hem te definiëren. Door te proberen je aan die gegeven regels te houden komen we dichter tot Hem. En dit is precies wat Hij wil. Zo kan Hij ons de grootst mogelijke liefde schenken.

In Handelingen 1 vers 8 draagt Christus zijn leerlingen op om getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. Op Pinksteren kondigt zich die doorbraak naar de volkeren al aan. Opvallend is dat de ‘gehele wereld’ in Handelingen 2 worden gerepresenteerd door joden en ‘jodengenoten’ (dat zijn niet-joden die de synagoge bezoeken zonder zich te laten besnijden en zo over te gaan tot het jodendom) uit de verstrooiing. Daaruit blijkt, dat de kerk uit de volkeren is verworteld in Israël, en ook, dat God niet voorbijgaat aan wat zich reeds vóór kruis en opstanding van Christus in de wereld van de volkeren bezig was te voltrekken, maar er zijn hand in had en het dan ook tot zijn bestemming brengt. Opvallend is ook, dat Petrus ondanks zijn Pinksterpreek er moeite mee houdt dat God Zelf de tot de Joodse godsdienst bekeerde heidenen nu tot mede-erfgenamen maakt. God Zelf moet hem in een visioen ervan overtuigen dat hij niet voor onheilig mag houden hetgeen God rein verklaard heeft. Uit Handelingen 11 kunnen we evenwel opmaken hoeveel tegenstand daartegen leeft in de gemeente van Jeruzalem. Men accepteert uiteindelijk wel, ‘dat God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken heeft’, maar men verwerkt het niet echt. Een 15 à 20 jaar verandert er weinig in die gemeente. De echte doorbraak vindt elders plaats: in Antiochië. Maar de gemeente van Jeruzalem is en blijft een joods-christelijke gemeente, zelfs (vs. 5) met een invloedrijke groep uit de partij der Farizeeën die hun kinderen laten besnijden en in Handelingen 21,20 ‘ijveraars voor de wet’ genoemd worden.

Een heiden is niet rechtvaardig voor God door het onderhouden van de noachidische geboden, net zo min als een Jood rechtvaardig is voor God door het onderhouden van de Tora. Maar zowel Jood als heiden mogen de toevlucht nemen tot het bloed van Jezus (Rom. 3:21-26). Alleen door het geloof in de Christus zijn we rechtvaardig voor God (Rom. 5:1)! Weliswaar leert Luk. 10:28: “doe dat, en gij zult leven”1, maar niemand kan de Tora onderhouden (waaraan in Luk. 10:28 wordt gerefereerd), want wij (zowel Jood als heiden) zijn allen onder de zonde (Rom. 3:9-20). Slechts één Mens was zonder zonde en daarom is Hij, Jezus de Christus, gerechtvaardigd geworden uit de werken der wet: de onderhouding van de Tora. En omdat Hij volmaakt was, kon Hij Zichzelf opofferen tot een verzoening voor onze zonden (Hebr. 7:26-28, Deut. 17:1), en heeft zo voor het Joodse volk de Tora vervuld, en ook wij heidenen delen met het Joodse volk in de verzoening met God die Jezus de Messias door Zijn volmaakt offer heeft aangebracht.

Genesis 9 : 8 – 17 (NBV)

God zei tegen Noach en zijn zonen: ‘Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen,  en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen. En dit,’ zei God, ‘zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie: ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde en in die wolken de boog zichtbaar wordt, zal ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. Als ik de boog in de wolken zie verschijnen, zal ik denken aan het eeuwigdurende verbond tussen God en al wat op aarde leeft. Dit,’ zei God tegen Noach, ‘is het teken van het verbond dat ik met alle levende wezens op aarde gesloten heb.’

  1. Verbod op afgoderij

Bijbeltekst Exodus 20 : 3 – 4 (NBV)

Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.

Symboliek – Menora

De essentie van de Zeven Wetten van Noach is het verbod op afgodenverering. Men ontkent de essentie van religie door een andere ‘godheid’ dan de Schepper te aanbidden. Het is verboden om enig schepsel te dienen of te aanbidden – geen mens, geen engel, geen plant, geen ster, noch de elementen (aarde, water, vuur en lucht), noch enig ding dat er van afgeleid kan worden.

Om zich aan het verbod op afgoderij te kunnen houden, zal men zich bewust moeten worden van Gods Eenheid.

De menora, een zevenarmige kandelaar, symboliseert de brandende braamstruik die Mozes zag op de berg Sinaï (Exodus 3). In de brandende braamstruik laat God zichzelf aan Mozes zien. De menora verwijst daarmee naar (de aanwezigheid van) God. 

  1. Verbod op ontucht

Bijbeltekst Genesis 2 : 22 – 24 (NBV)

Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

Het verbod op ontucht is tevens af te leiden uit de geschiedenis van Abraham en Abimelech in Genesis 20 en is ook te vinden in Leviticus 20:10-21, waar diverse vormen van ontucht en bloedschande streng veroordeeld worden. 

Symboliek – Davidster

De davidster, of het Davidschild, is een spiritueel symbool in de vorm van een hexagram, een combinatie van twee gelijkzijdige driehoeken. De driehoek met de naar boven gerichte punt symboliseert het mannelijke, de driehoek met de punt naar beneden het vrouwelijke. Ze worden gevormd door een zevental gevouwen handen.

Het verbod op ontucht wordt namelijk door de rabbijnen breder getrokken dan alleen de liefde tussen man en vrouw. De Menselijke Liefde is een reflectie van de Goddelijke Liefde. Wanneer we met elkaar omgaan alsof we “goddelijk” zijn, dan ervaren we ook de liefdesband van God met de mens. Dan ervaren we het gevoel gekend en begrepen te zijn door iemand, om begrip te vinden zelfs als we fouten maken, het genot van iemand anders gelukkig te maken en ontdekken we het gevoel van onsterfelijkheid in onze kinderen.

  1. Verbod om te stelen

 

Bijbeltekst:  Genesis 2 : 16 – 17 (NBV)

Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

Bijbeltekst:   Romeinen 13 : 8 (NBV)

Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld. Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ De liefde berokkent uw naaste geen kwaad, dus de wet vindt zijn vervulling in de liefde.

Bijbeltekst:   Lucas 6 : 29 (NBV)

Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet.

Symboliek – Zegenende handen & lauweren

Het is verboden om geld of enig object te stelen. Misschien is dit wel het moeilijkste gebod omdat we voortdurend in verleiding worden gebracht ons dingen toe te eigenen die niet van ons zijn.
Zo wordt ‘het stelen’ van de tijd van de werkgever als diefstal gezien. Wanneer we schade berokkenen aan het eigendom van iemand anders is dat diefstal. Hier valt ook psychische schade onder; wanneer we iemand kwetsen, beroven we hem van zijn integriteit en eigenwaarde.

Zegen heeft oorspronkelijk de betekenis van heil of voorspoed. In de loop der tijd kreeg het ook betrekking op het uitspreken van een formule waarmee men poogt iemand heil of voorspoed te geven. De betekenis van de lauwerkroon is het eren/prijzen van een persoon door een bekroning met een overwinningskrans, de lauwerkrans.

  1. Verbod op godslastering

 

Bijbeltekst – Leviticus 24 : 16 (NBV)

Wie de naam van de HEER lastert moet ter dood gebracht worden, die moet door de voltallige gemeenschap worden gestenigd. Of het nu een vreemdeling is of een geboren Israëliet, wie mijn naam lastert moet ter dood gebracht worden. 

Bijbeltekst – Exodus 20 : 7 (NBV)

Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan. 

Symboliek:   Opgeheven handen & vuur

Godslastering is zowel het vervloeken van de Schepper als van zijn schepping. De machteloosheid van de mens uit zich vaak in het vervloeken. Terwijl het Woord heilig is en met het Woord deze wereld gecreëerd werd. Daarom mogen we het geschenk dat besloten ligt in het Woord dat ons gegeven werd, niet misbruiken.
Wanneer we in moeilijke omstandigheden iets vervloeken, geven we het vertrouwen op dat ook in het slechte uiteindelijk iets goeds zal zitten. In het woord God zit al een verwijzing naar “goed”.  Het woord God is afkomstig van het Hebreeuwse Gad, wat zachtheid, vriendelijkheid en goedheid betekent.

In het oude testament werd gebeden met opgeheven handen, wat wil zeggen dat je op dat moment iets wilt ontvangen van God. De handen omhoog doen is een gebaar vanuit het hart. Als je met opgeheven handen staat, ben je weerloos naar de zaken om je heen. Je bent dan volledig afhankelijk van God, je geeft hem alle eer.

Het heeft dus een tweeledige betekenis; je overgeven aan / afhankelijk maken van God, maar ook willen ontvangen van God.

In de Bijbel staat vuur symbool voor de nabijheid van God. Tijdens Pinksteren (Handelingen 2 : 1 – 13) stortte de Heilige Geest zich uit over de gelovigen: ” Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten”. En in het Oude Testament toont God zich aan Mozes middels een brandende struik: “Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd” (Exodus 3 : 2). 

  1. Gebod om rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen en in stand te houden

Bijbeltekst:   Genesis 18 : 19 (NBV)

Want ik heb hem uitgekozen, hij moet zijn zonen en zijn verdere nakomelingen voorhouden de weg te volgen die ik wijs, door rechtvaardig en goed te handelen. Alleen dan zal ik verwezenlijken wat ik Abraham heb toegezegd.

Symboliek – Mitswot (wetsrol)

Omdat wetten nageleefd en gecontroleerd moeten kunnen worden, is het zevende gebod de oproep aan de mens om rechtbanken op te richten. Mensen moeten zichzelf en elkaar kunnen aanspreken op het naleven van de wetten. Het doel van de rechtbank is echter niet om straffen op te leggen, maar om tot actief berouw te komen. Het erkennen van wat niet goed gegaan is, en het streven om het gebeurde te compenseren door een goede daad, die weer balans brengt in de schepping.
Net zo goed geeft een rechtbank het slachtoffer de kans om te leren vergeven. Om, hoe moeilijk ook, te beseffen dat haat met haat bestraffen, niets oplost. Want vergeven doe je misschien nog wel meer voor jezelf dan voor degene die je iets kwaads heeft aangedaan. Door te vergeven, geef je jezelf de kans het leven weer op te pakken, en de pijn en de verbittering achter je te laten. Overal waar minstens drie personen aanwezig zijn met de bereidheid zichzelf bloot te geven en elkaar te willen corrigeren in plaats van te veroordelen, richt de mens een rechtvaardige rechtbank op. Met als uitgangspunt ‘doe nooit een ander aan wat je niet wilt dat je zelf geschiedt’. De centrale vraag moet niet alleen zijn ‘wat heb ik verkeerd gedaan?’, maar meer nog ‘waar heb ik nagelaten goed te doen?’.

De 613 mitswot (geboden) zijn volgens de Joden door God via de Thora aan hen zijn gegeven. Deze geboden vormen het hart van de halacha, de religieus-joodse regelgeving. Hij is blanco: we moeten ons niet blindstaren op een boek, maar het in praktijk brengen.

De Thora wordt vergeleken met het licht en de mitswot met de lampen die het licht zichtbaar maken.

In Spreuken 6 : 23 staat dit als volgt: “Want de lessen van je vader en je moeder zijn een lamp, een licht dat je vermaant en de weg wijst naar het leven”.

In Jesaja 60 : 3 wordt Israël beschreven als het licht der wereld: “Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel”. 

  1. Verbod om te doden

Bijbeltekst – Genesis 9 : 6

Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten, want God heeft de mens als zijn evenbeeld gemaakt.

Bijbeltekst:  Matteüs 22 : 36 – 40

Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.

Symboliek – Waterschenkende kan

Het gebod om de naaste lief te hebben als onszelf, houdt in dat we ook diegenen die ons haten of kwaad berokkenen, moeten liefhebben. Men moet zich ervan bewust zijn dat ook zij een onderdeel zijn van de volmaakte schepping en er een reden is waarom ze in ons leven zijn.

De waterschenkende kan symboliseert de stam Levi. De stam Levi bezat als enige stam geen grondgebied in Kanaän. De Levieten werd de opdracht gegeven om te zorgen voor het godsdienstige en geestelijke leven in het algemeen. Een leviet moest in de tijd van de tempel voordat de priester begon aan de handelingen diens handen symbolisch reinigen met een waterkruik.

Het is niet toegestaan een ander mens te doden, omdat het leven het meest waardevolle onderpand is dat een mens bezit; zelfs wanneer iemand anders ons met de dood bedreigt.

Natuurlijk mag men wel vluchten of zich op andere manieren verdedigen, er op lettend het leven van de ander niet in gevaar te brengen.

De enige vorm van moord die is toegestaan, is de doodstraf, uitgesproken door een rechtbank. De doodstraf is dan gerechtvaardigd omdat de gepleegde moord de hele wereld uit balans brengt.

Al bij het opstaan dient een Jood zijn handen te wassen, vanwege hygiëne, maar ook om zich te heiligen. Het is een spirituele handeling. Maar wie wil de vieze voeten van een ander wassen?

Johannes 13 : 15 – 17 (over de voetwassing) :  ‘Ik heb een voorbeeld gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt.’ 

  1. Verbod op het eten van het vlees van een levend dier

Bijbeltekst – Genesis 9 : 1 – 4 (NBV)

Toen zegende God Noach en zijn zonen, hij zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde. De dieren die in het wild leven, de vogels van de hemel, de dieren die op de aardbodem rondkruipen en de vissen van de zee zullen ontzag en angst voor jullie voelen – ze zijn in jullie macht. Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen; dit alles geef ik je, zoals ik je ook de planten heb gegeven. Maar vlees waarin nog leven is, waar nog bloed in zit, mag je niet eten.

Genesis 1 : 22

Hier worden we opgeroepen om de aarde goed te beheren. “Hij zegende hen en zei tegen hen: Wees vruchtbaar en wordt talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.”

Symboliek – Wereldbol

God heeft ons bepaalde voorrechten en verantwoordelijkheden toevertrouwd in het licht van de dag waarin we leven. Alleen de mens heeft een vrije wil, daarom kan alleen de mens rechten en plichten hebben. Dieren hebben geen rechten, mensen hebben plichten. Goed gedrag, goed rentmeesterschap, zijn we niet verschuldigd tegenover de schepping maar tegenover haar schepper.

We moeten de natuurlijke orde niet verstoren, de mens is een indringer (Lev. 19 : 19). Ook worden we opgeroepen wreedheid niet te cultiveren. De Thora ziet een verband tussen voedsel en wreedheid. Voedsel beïnvloedt je zowel fysiek, mentaal, geestelijk als sociaal. Je bent wat je eet.

Tot voor de zondvloed was alle vlees aan de mens verboden. Na de zondvloed sprak God tot Noach: “Alles wat leeft en beweegt zal u tot voedsel dienen: dat alles schenk ik u naast het groene gewas. Alleen vlees met de ziel – vlees met het bloed er nog in – moogt gij niet eten.”
Toch wordt het eten van vlees als niet ideaal gezien omdat de mens van origine een vegetariër is. Het eten van vlees is een uiting van agressie, wreedheid en egoïsme. Toch is het niet verboden omdat de mens zijn wreedheid beter kan uitdrukken in het eten van vlees, dan in het elkaar verscheuren.
Ook is het niet zo dat vegetariërs als betere, of spiritueel ontwikkelder mensen worden beschouwd. Ook in vegetariërs is een neiging tot wreedheid waarmee zij het gevecht moeten aangaan.
Het slachten van dieren voor consumptie moet zo humaan mogelijk gebeuren, waarbij het dier zo weinig mogelijk te lijden heeft. Daarmee onderscheiden we ons als mens van wilde dieren.