‘Ik heb heel veel plezier in de kerk’

Piet de koster en Janne de kosteres
‘Ik heb heel veel plezier in de kerk’

Janne en Piet den Breejen zitten er in de vierde week van de corona-quarantaine vrolijk bij. ‘We zitten hier prima’, melden ze. Bij de gemeente voelen ze zich erg betrokken. ‘Ik heb heel veel plezier in de kerk’, zegt Piet, al mist hij nu net als iedereen de diensten. Vanwege de RIVM-richtlijnen spreken we elkaar via de telefoon.

Piet maakt van jongs af aan deel uit van de Gereformeerde Kerk in Boven-Hardinxveld. Hij werd op 24 oktober 1933 in het dorp geboren. Als kind en tiener bezocht hij de clubs van de kerk.
De wieg van Janne stond in Giessenburg. “Ik ben geboren op 18 maart 1936”, vertelt ze. “Piet woonde als kind bovenaan de Wilhelminalaan. Hoe we elkaar leerden kennen? Piet had eerst een meisje op Giessenburg, dat ging uit. Zijn vriend had al een meisje op Giessenburg, dat was mijn vriendin. Zo zijn we aan elkaar gekomen. Ik vond hem een raar jong.” Met een lachje: “Nu zeg ik dat nog weleens tegen hem.” Wat ze leuk aan hem vond wil ze ook wel vertellen: “Hij komt overal, kan zich goed aanpassen.”

Lief meisje
Piet mag zelf vertellen wat hij van Janne vond. “Ze was een lief meisje, nog niet zo oud. Ik was rond de twintig, zij was zeventien. Ja, je moet er vroeg aan beginnen, anders ben je te laat.” Uit zijn verhaal blijkt dat ze aan elkaar zijn gekoppeld, nadat zijn eerdere verkering met een ander Giessenburgs meisje uit raakte. “Zij was van een andere kerk. Haar vader zei: ‘Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen.’ Dus dat was afgelopen. De vriendin van mijn vrouw zei: ik zoek wel een ander voor je op, ik ken een meisje dat nog geen verkering heeft. Dat was Janne.”

Janne werd lid van de Boven-Hardinxveldse kerk toen ze op 21 april 1958 met Piet trouwde. “Ik was in Giessenburg ook gereformeerd. Hier in Hardinxveld vond ik het een klein, oud en benauwd kerkje. En we hadden toen niet zo’n prettige dominee. Maar we maakten er nooit grote problemen over. Ik voelde me verder wel snel thuis. Ik hielp mijn schoonouders wel eens in de groentewinkel, zo leerde ik snel mensen kennen. En ik ging met mijn schoonmoeder mee naar de vrouwenvereniging, daar leerde je ook veel mensen kennen.”

Nergens naartoe
Piet en Janne kregen drie kinderen: twee jongens en een meisje. “De jongens wonen nu in Druten en Alphen aan de Rijn, onze dochter woont ook in Boven-Hardinxveld”, vertelt Janne. In de zestiger jaren meldden Piet en Janne zich na een oproep aan als kostersechtpaar. Dat was bij de ingebruikname van het nieuwe kerkgebouw in de Jan Steenstraat. Janne: “Er waren twee echtparen die het wilden gaan doen. We hebben het eerst samen gedaan.” Die samenwerking verliep niet zo soepel. Na overleg met de kerkenraad werd besloten dat Piet en Janne samen door zouden gaan. Dat was best intensief. “Je moest er twee keer op een zondag zijn, als ik naar mijn ouders wilde moest ik weer snel terug. Verder kon je op zondag nergens naartoe. Maar we hebben het dertig jaar lang met plezier gedaan. Ik mis het nog wel eens. De mensen om je heen vooral.”

Als ze een keer verhinderd waren, hielpen Pleun en Co den Breejen hen met het werk in de kerk. “Zij vervingen ons. En als ik een trouwdienst had, paste Co op de kinderen.”

Janne is niet zo goed ter been en gaat zelf niet meer naar de kerk. “Piet gaat altijd vroeg, dan loopt hij eerst eens even door de kerk”, zegt ze. “Het is niet meer zoals in het begin, toen was er nog geen kinderoppas, je had misschien twee clubs. Het is veel drukker geworden, ik denk dat de kosters nu meer werk hebben.” Toch hadden Piet en Janne het ook druk genoeg. “Ook bij bruiloften moest je er zijn. In het begin werkte Piet in Hardinxveld, maar toen hij een baan kreeg buiten de gemeente moest ik er altijd zijn, ook bij begrafenissen. Tijdens kerkenraadsvergaderingen moest je koffie zetten en inschenken, op de avond van catechisatie moest je de dominee een kopje koffie brengen. Er kwam eens een meneer die zei: ‘We kunnen toch zelf ook wel koffie zetten?’ Onze kinderen zeiden in die tijd: ‘Mijn vader en moeder zitten altijd in de kerk’.”

In tentjes
Met enthousiasme blikt Piet terug op zijn tijd als koster. Nog steeds wordt hij liever geen ‘meneer Den Breejen’ genoemd, maar ‘Piet de koster’. “Het was prachtig om koster te zijn”, vertelt hij. “Ik kon heel goed met de jeugd opschieten. Eerst met de clubs, later met het jeugdkoor. Als ze uit gingen, ging ik mee, samen met de leiding van de club heb ik in tentjes geslapen.” Toen de koorleden later het pinksterweekeinde doorbrachten aan boord van een binnenvaartschip, was Piet taxichaffeur. “Dan bracht ik jeugd die eerst nog moest werken op zaterdagavond naar het schip; die jongeren konden niet op vrijdagavond al mee. Het was een heel feest, alles onder in het ruim. Op tweede pinksterdag kwamen ze terug. Ik ging toen niet meer mee, mij hadden ze niet meer nodig.”

Als koster had Piet ook veel contact met de voorgangers. “Ik heb veel vrienden onder de dominees.” Toch beschrijft hij zichzelf als ‘een lastig mannetje’. “Als een dominee te kort of te lang preekte, had ik commentaar, als ‘ie teveel liet zingen zei ik: joh, je moet de liederen een beetje splitsen. Met Dick de Lange kon ik heel goed opschieten, hij was een beetje zoals ik, ook een beetje opvliegerig.”

Klussen
Ze genieten er nog altijd van dat ze deel uitmaken van de gemeente, al komt Janne niet meer in de diensten. “Iedereen praat tegen je”, vertelt ze. “Jongere mensen ook. Iedereen zwaait. Als je naar de bejaardenmiddag gaat, zie je elkaar.” Piet: “Het is alleen jammer dat je niet meer alles kunt als je ouder bent. Ik ben elke dag wezen kijken toen ze het nieuwe bijgebouw maakten, maar ik heb niks gedaan. Vroeger heb ik wel overal aan meegedaan. Klussen, kerk verbouwen. Nee, ik ging nooit naar een Bijbelstudiegroep. Ik moest elke dag werken en had ’s avonds andere dingen te doen. Ook moesten we de kerk schoonmaken.” En het geloof, wat betekent dat voor hen? Piet: “Heel veel. Daar heb je houvast aan. Als kerk zijn we wel heel hard veranderd. We zingen andere versjes, geen normale psalmen meer. Nu hebben we Hemelhoog, dat vind ik wel goed hoor. We zijn daarmee begonnen als voorzang, dus tegen mensen die er nu commentaar op hebben zeg ik: we zijn er al lang geleden zelf mee begonnen.”

De quarantaine als gevolg van het coronavirus ondergaan ze zonder problemen. Piet: “Je kan niet meer overal naartoe, maar dat vind ik makkelijk want we zitten hier prima. We hebben er weinig mee te maken want we zitten niet in de Lange Wei maar in de Rembrandthof, hier mag iedereen nog komen. Het is prachtig dat we thuis naar de diensten kunnen luisteren. Je mist alleen de gemeenschap met elkaar. Maar we worden niet vergeten. We krijgen kaarten en mooie tekeningen.”

Trapje
Het nieuwe kerkgebouw vinden ze mooi. “Schitterend”, zegt Piet. “Die glazen wand bijvoorbeeld; je schuift hem open en we hebben een grotere ruimte. Piet de koster hoeft niet meer op het trapje van de preekstoel te zitten als het druk is. Ik vind het fantastisch hoe we dat gebouw gemaakt hebben. Als ik op zaterdagen ging kijken kwamen er vrijwilligers uit alle hoeken. Die hele unit zat vol met werkers. En dat meer dan zes maanden lang. Ik vind dat heel leuk.”

Het is de oudere generatie die zich Piet en Janne herinnert als kostersechtpaar. Toch herkennen ook veel kinderen Piet. “Als ik kleine jeugd ontmoet zeggen hun ouders: ‘Kijk uit hoor, dat is de oude koster, die is erg streng’. Die kindertjes groeten je nu ook nog. Ik heb heel veel plezier in de kerk, ben er zeer content mee en zou het niet graag willen missen. De mensen uit onze kerk lopen hier langs, dan zwaai ik aan het raam. We houden alles een beetje bij. Dus als je bij het witte huis aan de Wilhelminalaan komt waar vroeger dokter Van der Kamp woonde, dan moet je zwaaien naar de overkant, dan zwaaien we terug.”